Al jaren ben ik van plan een essay over ironie te schrijven. Dit is niet dat essay. Het is zo’n mer à boire dat ik me er nog niet aan heb durven wagen.
Maar dan stuit ik zomaar op een citaat uit de Patrick Melrose-cyclus, romans die sowieso gelezen kunnen worden als masterclasses in ironie:
‘It’s the hardest addiction of all,’ said Patrick. ‘Forget heroin. Just try giving up irony, that deep-down need to mean two things at once, to be in two places at once, not to be there for the catastrophe of a fixed meaning.
(#5. At last)
Edward St. Aubyn schreef een autobiografische romancyclus over de upper class Engelsman Patrick Melrose. Getormenteerd door een jeugd van misbruik en verwaarlozing, geeft hij zich over aan heroïne, alcohol en andere vormen van zelfdestructie, in een poging zich te ontworstelen aan zijn sadistische vader, zijn egoïstische moeder en zijn snobistische achtergrond. De drugsverslavingen worden overwonnen maar ironie blijft een eerste levensbehoefte.
In bovenstaand citaat uit de slotroman At last lijken twee soorten ironie samen te komen: ironie als stijlmiddel (iets anders zeggen dan je bedoelt) en ironie als levenshouding.
Het hoogtepunt van die ironische levenshouding is de show about nothing uit de jaren negentig: Seinfeld. Neem de opluchting waarmee George Costanza kennis neemt van het overlijden van zijn verloofde: zij had giftige lijm binnengekregen van de enveloppen die bestemd waren voor hun huwelijksuitnodigingen, en nu is hij mooi van dat huwelijk af. Exit Susan, al blijft ze George tergen op hilarische manieren die geen van allen met rouw te maken hebben. Omdat in deze postmoderne serie alle belevenissen belangrijk zijn behalve – please – leven en dood, verlies en liefde.
Een jaar of tien geleden publiceerde schrijver Joost de Vries in zijn Vechtmemoires een kritisch essay over ironie; dat zou weleens de ziekte van deze tijd kunnen zijn. Waar De Vries over klaagde was denk ik niet zozeer ironie als wel cynisme: een gebrek aan oprechtheid en een overmaat aan relativering.
Het startsein van de post-ironische stroming kwam van de Amerikaanse schrijver David Foster Wallace, die in 1990 al beweerde dat het postmodernisme op zijn eind liep:
Irony tyrannizes us. The reason why our pervasive cultural irony is at once so powerful and so unsatisfying is that an ironist is impossible to pin down.
Inmiddels lijkt de New Sincerity die Wallace propageerde, een culturele norm. Anders was het CPNB ook nooit op de proppen gekomen met zoiets als een ironieteken. Gelukkig kom ik dat teken, behalve op Wikipedia, nog nergens tegen. Een geval van dramatische ironie: het ironieteken maakt een uiting als geheel juist onironisch.
In tegenstelling tot DFW en CPNB sta ik aan de kant van de ironie. Het uitbannen daarvan zou pas echt tiranniek zijn. Volgens Arnon Grunberg (in een mooie aflevering van de Ongelooflijke Podcast) vormt ironie juist een mogelijkheid tot dialoog, vanuit ‘het besef dat je op drijfzand staat,’ beginnend bij Socrates: ‘Ik weet dat ik niets weet.’
Stel je voor dat Edward St. Aubyn ironietekens had gebruikt! Het had de worsteling van zijn hoofdpersoon versimpeld en een humorloos verhaal opgeleverd. Als lezer van de Patrick Melrose-romans struikel je over de bespottingen, understatements en tegenstellingen. Uit iedere roman een voorbeeld:
But that's what the English mean, isn't it, when they say, "He was very philosophical about it"? They mean that someone stopped thinking about something.
(#1. Never mind)
There's a blast of palpable stupidity that comes from our host, like opening the door of a sauna. The best way to contradict him is to let him speak.
(#3. Some hope)
Patrick had a fervent desire to be left alone matched only by his fervent desire not to be left alone.
(#5. At last)
Eleanor believed more or less anything, as long as it was untrue.
(#4. Mother’s milk)
How could he think his way out of the problem when the problem was the way he thought…
(#2. Bad news)
Voor Patrick Melrose is het van levensbelang dat ze hem niet kunnen vastpinnen. Toegegeven, hij schiet erin door. Patrick doet er vijf romans over om zich te ontdoen van zijn al te cynische levenshouding.
Ironie is uiteindelijk onverwoestbaar. En verschijnt in meer vormen dan de klassiek retorische: het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt. De ironicus gebruikt de ruimte die bestaat tussen woord en betekenis. Ik zou dit met een verhaal over Wittgenstein en semantiek kunnen toelichten maar dat wordt te academisch. Dan had ik de wetenschap maar niet moeten inruilen voor de literatuur.
Waar het op neerkomt is dat ik het volgende idee heb omarmd: woordbetekenis ligt niet vast maar ontstaat pas in de context van het gebruik van de woorden. Je kunt die betekenis proberen vast te leggen in een woordenboek maar ze blijft zo ongrijpbaar als licht dat zich nu eens als golf en dan weer als deeltje gedraagt.
Op een manier die ik nog niet helemaal kan vastpinnen, denk ik dat het fenomeen ironie hiermee te maken heeft. Tegen de tijd dat ik die puzzel heb opgelost, kan ik eindelijk dat essay schrijven. Of misschien een ironieteken ontwerpen dat de ironie aanwijst en tegelijkertijd in stand houdt.
[Iedere 1ste (of 2de) van de maand verstuur ik een twijfelbrief. Dit was de achtste.]
Thanks for reading Twijfelbrieven! Subscribe for free to receive new posts and support my work.